In het Burgerlijk Wetboek (art 1730) is voorzien dat bij verhuring een omstandige plaatsbeschrijving moet worden gemaakt. Bij gebreke aan een plaatsbeschrijving wordt het verhuurde goed op het einde van de huurovereenkomst geacht in dezelfde toestand te verkeren als bij de aanvang van de huur. Weliswaar mag – bij gebreke aan een omstandige plaatsbeschrijving – de toestand bij de aanvang van de huur met alle rechtsmiddelen bewezen worden, doch dit brengt uitsluitend moeilijkheden en veel (juridische) kosten met zich mee.

Voor de start van een bouwproject hebben partijen er alle belang bij dat er een omstandige plaatsbeschrijving opgemaakt wordt van de wegenis, van de opritten en de aanpalende eigendommen. Zodoende kan er bij eventuele schade nagegaan worden of deze veroorzaakt werd door de werken of reeds aanwezig was.